’Het grootste gebod is om de Here uw God lief te
hebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand en uw naaste
als uzelf.’ Als een bliksemschicht kwam dit mijn leven binnen toen ik vijftien was en
voor de eerste keer verliefd. Dus God wil dat ik Hem liefheb, met nadruk op
Hem. Tot dat moment had ik God beschouwd als iemand die met name eist om veel
dingen niet te doen. Een ding mocht dus wel, moest zelfs: Hem liefhebben!
Als achttienjarige, toen ik ging studeren in
Groningen, liet ik de kerk achter me. Want God mocht dan met liefde te maken
hebben, liefde is niet iets dat je kunt eisen, liefde laat zich niet dwingen,
liefde is iets dat je overkomt. Ik was nog steeds verliefd op dezelfde jongen
en hoefde alleen maar een glimp van hem
op te vangen om daar dagen op te teren.
Maar de
kerk liet mij niet los. Was het een schuldgevoel naar mijn vader en moeder toe
dat ik in Groningen weer een voet over de drempel zette? Daar was het precies
zoals eerder : het leek alsof alle andere kerkgangers
iets hadden waar ik geen grip op kreeg. God liefhebben boven alles, hoe moest
dat? Zou ik daar ooit toe in staat zijn?
En toen kwam op een bewuste zondag opnieuw een
preek die mijn leven op zijn kop zette. Deze keer niet als een bliksemschicht
maar eerder als het suizen van een zachte stilte. Vijf jaar had ik (bewust en
onbewust) lopen peinzen over dat grote gebod en opeens was daar het antwoord:
’Wij hebben lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.’* Dus dat liefdesgebod van God was niet zomaar een eis in het wilde weg. Het was alsof God me tussen de kalksteen muren en pilaren
van die kerk toefluisterde: ‘Ik houd van jou, net zoals ik houd van al die
andere mensen die hier zitten. Wanneer ga jij daar eindelijk eens op reageren?’
Na de dienst was er koffiedrinken en opeens keek ik met andere ogen naar de
mensen die lachend met elkaar spraken. Zouden zij dit geheim al eerder ontdekt
hebben?
*1 Johannes 4:19 (Wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten