dinsdag 27 september 2016

Tsjerke

“Ik gean net mear nei tsjerke”, (Ik ga niet meer naar de kerk): hoe vaak heb ik dat zinnetje nu gehoord? Ruim twee maanden ben ik predikantsvrouw in de Westereen, gelegen langs de spoorlijn tussen Leeuwarden en Groningen. Die nieuwe rol bevalt me goed, niet alleen omdat je als vrouw van de dominee bij veel mensen zomaar binnen komt maar ook omdat de bevolking van de Westereen qua spraakzaamheid ver boven het gemiddelde in Nederland uitsteekt. Nadat ik verzoend was met het besef nergens meer anoniem te kunnen verschijnen bleek deze bekendheid grote voordelen te hebben. Als ik niet met een predikant getrouwd zou zijn was ik graag journalist geworden en nu woon ik in een dorp waar iedereen van mij schijnt te verwachten dat ik vragen stel als: ”Hoe lang woon je al in de Westereen? Hoeveel kinderen heb je? Wat voor werk doe je?”

Al na korte tijd heb ik bladzijden vol aantekeningen, met namen en leeftijden en adressen en banen en kinderen en echtscheidingen en doden. Eén zinnetje blijkt standaard: “Ik gean net mear nei tsjerke”. Als iemand me in de kerk gezien heeft is dat vaak aanknopingspunt voor een gesprek, maar als iemand me niet kent en ik me in mijn nieuwe rol bekend maak dan komt vaak dat bewuste zinnetje. Nooit is het: ”Ik ben niet gelovig”, of: ”Ik ga niet naar de kerk”. Altijd: ”Ik ga niet méér naar de kerk…” Heel vaak eindigt dan het gesprek en noteer ik van binnen: ”Iemand die niet per se belangrijk is om te onthouden, zal ik niet zomaar weer zien”. Maar “niet méér” betekent: ”ooit wél”. Voor een beroeps-journalist is dit zinnetje niet het einde maar juist aanleiding voor een echt gesprek! En de meest voor de hand liggende vraag is dan uiteraard: ”Waarom niet meer?”   

dinsdag 20 september 2016

Het heeft tijd nodig...

“Tweehonderd euro is het totale bedrag dat u vandaag kunt pinnen”, het scherm van de pinautomaat weigerde te voldoen aan mijn verzoek om tweehonderdvijftig. Zou het aan mijn nieuwe RABO-bank pasje liggen? Nog maar een keer proberen, misschien had ik iets over het hoofd gezien.
“Kinne jo gjin jild krije?”, de vrouwenstem hield gelukkig de vereiste afstand want ik was niet in de stemming om haar vraag te beantwoorden. In Leusden had ik volkomen anoniem met mijn karretje door Albert Heijn kunnen schuifelen. Hier kreeg ik op de meest onverwachte momenten een schouderklopje. Gisteren nog: met een stralend gezicht had een bejaarde man me midden in de supermarkt aangesproken met: ”Ha, u kent mij niet, maar ik u wel!” Iedereen in het dorp wist inmiddels wie ik was, voor mij zou het veel langer duren om gezichten te onderscheiden en namen te kennen.

“Het heeft tijd nodig hoor”, dezelfde vrouwenstem ging over in het Nederlands. Had ze aangevoeld dat ik moe was van alle veranderingen? Ze keek naar me op met ogen die een praatje verwachten. “Nou, ik geniet er best van om hier te wonen hoor”, ik hoopte dat dit joviaal genoeg klonk.
Maar zij fronste haar wenkbrauwen: “Ik bedoel eigenlijk dat wij als Westereenders tijd nodig hebben. Het is een grote overgang voor ons, de vorige dominee was zo heel anders en die heeft hier elf jaar gewoond. Maar ik zeg tegen iedereen: ”We moeten deze mensen ook een kans geven, over een half jaar zijn we waarschijnlijk wel gewend.”