maandag 30 april 2018

Eerste schooldag in Kenia


“Toen we op blote voeten over het zandpad de heuvel op liepen naar de open gekapte plek waar de school stond, bleef mijn neefje plotseling stilstaan en ging aan de kant zitten. Hij gebaarde mij hetzelfde te doen. “Kun jij lezen en schrijven?”, vroeg hij. “Nee, dat kan ik niet”, antwoordde ik. “Kun je niet eens schrijven?”, vroeg hij. Het was duidelijk dat hij indruk probeerde te maken op zijn nichtje. “Nee”, herhaalde ik. Volgens mij wist ik niet eens wat schrijven was, maar ik wilde me niet laten kennen. “Goed, dan zal ik je eens wat laten zien”, zei hij op geheimzinnige toon. “Wat dan?” vroeg ik nieuwsgierig. Hij pakte zijn oefenboek en schreef erin met een soort kleurpotlood waaraan je moest likken voordat je ermee kon schrijven. Geloof me, mijn neef Jono maakte toch een werk van dat likken! Daarna liet hij me zien wat hij had geschreven. Natuurlijk begreep ik niet wat hij op papier had gekrabbeld, maar ik was toch diep onder de indruk. “Wauw, dus jij kunt schrijven”, zei ik met grote ogen. 

Mijn neef knikte en deed toen iets wat ik werkelijk een wonder vond. Hij haalde een gum uit zijn tas en wreef ermee over wat hij had geschreven. De woorden verdwenen onmiddellijk. Ik had nog nooit een gum gezien en het leek wel een wonder. “Kun jij dat ook?” vroeg hij apetrots. “Nee, dat kan ik niet”, antwoordde ik bedeesd, denkend dat mijn neef een soort tovenaar was. “Dit leer jij straks ook op school”, zei hij gewichtig. Na deze demonstratie van de gum liepen we verder. Ik zal die dag nooit vergeten. Het motiveerde me enorm. Wat wilde ik graag iets opschrijven om het vervolgens uit te gummen! Toen ik later leerde lezen en schrijven, hield ik er  niet meer mee op…”

Wangari Maathai, in “Ongebroken”, haar biografie
Zij richtte in 1977 de “Green Belt beweging” op waarvoor ze in 2004 als eerste Afrikaanse vrouw de Nobelprijs voor de vrede kreeg.

maandag 23 april 2018

Ondergeschoven kindje


Over “De navolging van Jezus Christus” gaat het tegenwoordig vaak in de kerk, ook in de PKN, ook in de Westereen. Vele jaren was dat een ondergeschoven kindje. Ondergeschoven door de grote dogma’s. Toen ik als jonge predikante eens tijdens de preek in een orthodoxe hervormde kerk vroeg: ”Wie van u hier is er eigenlijk een discipel van Jezus?” keek het merendeel van de gemeente mij glazig aan en niemand stak zijn vinger op. Maar na afloop in de consistorie kreeg ik een terechtwijzing van de ouderling van dienst: ”Als gewoon gemeentelid mag je jezelf toch niet zomaar identificeren met grote discipelen als Petrus en Johannes?” Maar deze ‘grote discipelen’ kregen als laatste opdracht van de Meester: ”Maak álle volken tot mijn discipelen…”. En met die tekst in mijn achterhoofd liep ik met opgeheven hoofd de consistorie uit.

Maar de tijden zijn veranderd en ‘discipelschap’ is populair. Zo populair dat er veel boeken over verschijnen waar in met behulp van tienstappenplannen, schema’s en voorbeelden mensen navolging van Jezus kunnen ‘leren’. “…en leert hen onderhouden al wat Ik u geboden heb”, vervolgde Jezus inderdaad zijn uitspraak. Het is alleen niet zo dat iemand die zijn christelijke lijstje zo goed mogelijk afwerkt daarmee vanzelfsprekend een discipel is. Want het wezen van de navolging van Christus is persoonlijk, individueel. De grote Petrus was nota bene de eerste die dit moest leren. Als hij zicht afvraagt hoe het leven van die andere grote, Johannes, zal verlopen zegt Jezus dat hem dat niks aangaat. Want Jezus heeft met Johannes een eigen, unieke relatie. Ieder mens is enig in zijn soort en Jezus en zijn Vader verlangen er juist naar dat een mens zo bij hen komt. Iedereen die dat durft te doen zal merken dat er uniek levensplan klaarligt onder leiding van de grote Meester.



maandag 16 april 2018

Roze


Kleine meisjes worden groot: Nynke, onze oudste kleindochter, mag in september al naar de basisschool. Wanneer we bij haar op bezoek komen nemen we geen speelgoedje van hout (haar moeder prefereert hout boven plastic) meer mee maar speldjes en knipjes voor haar blonde lange haren. Bij voorkeur roze, want: ”Roze is mijn lievelingskleur, oma.” Haar fietsje met zijwieltjes is roze, haar jasje, haar dekbed en haar laarsjes. Ze weet al wat ze wil.

Maar desondanks is het toch ook nog echt een kind, want als ik voorstel om naar de grote zandbak in het Noorderplantsoen te gaan beginnen haar ogen te stralen. Ik loop naast het roze fietsje-met-steel-met-roze-vlaggetje en voel me bijna uit de toon in mijn donkerblauwe winterjas. Als we bij de zandbak aangekomen zijn constateren we dat we de schep zijn vergeten. Sip kijkt ze me aan: “Nu kan ik helemaal geen kuil maken oma, dat is wel heel erg jammer.” Maar schep of geen schep, zand is zand en op je buik liggend met je handen door dat zand woelen mag als je drie jaar bent.

Op de terugweg lopen we langs een boom die roze bloeit. “Kijk, Nynke, zal ik een foto maken van jou naast die roze boom? Dat is eigenlijk een hele bijzondere boom, vind je niet?” Een boom zoals kinderen die tekenen, bedenk ik me. Niet groen maar alle kleuren van de regenboog. Maar Nynke gaat naast haar fietsje staan, kijkt eerst naar mij, dan naar de boom en zegt met een frons: ”Oma, het is nu voorjaar, dat weet je toch? En in het voorjaar komt er bloesem. Dat roze is bloesem, dat is niet speciaal maar heel gewoon.” Met open mond en een rode kleur maak ik een foto van mijn kleindochter die niet gewoon maar heel speciaal is!


maandag 9 april 2018

Sperciebonen uit Senegal / Vluchteling (4)


“Is er geen boerenkool meer?”, ik sta bij het groente vak van de Aldi en de medewerkster knikt bevestigend: ”Nee, vorige week ook al niet. Het is vandaag 21 maart, begin van de lente, wist u dat niet? En wij verkopen we alleen seizoen groente.” “Ik snap het”, verzucht ik maar denk: Jammer dat het seizoen zelf dit jaar niet meewerkt. Onze tuinpotten met Agapanthus stonden tot voor kort nog in de gang omdat ze het anders ’s nachts niet zouden overleven. “De Coöp heeft boerenkool in de diepvries”, zegt iemand die langsloopt met een grijns. 

Dan maar even naar de Coöp aan de overkant, want met zulke lage temperaturen verlangt een Nederlander naar een stevig stamppotje. Maar die Coöp in de Westereen brengt me altijd op andere ideetjes, want laten daar nu de sperziebonen in de aanbieding zijn! Verse sperziebonen wel te verstaan, uit Senegal. Dat doet, net als Kenia, niet zo aan de seizoenen. Met twee zakken in de fietstas filosofeer ik over de reis die die boontjes hebben gemaakt: van de boer in Senegal, naar de sorteer- en inpakfabriek, exporthal, vliegtuig, vrachtauto, schap van de winkel, fietstas naar een keuken in Friesland. Een lange route met als eindpunt een tevreden Nederlander.

Zo’n sperzieboontje is er beter aan toe dan een mens die uit Afrika in Europa probeert terecht te komen. De stappen die een vluchteling moet ondernemen op de lange weg naar een veilig onderkomen zijn ingewikkeld, vol gevaren en vol onzekerheid over een behouden aankomst. In 2016 verdronken er 5000 vluchtelingen op de Middellandse Zee. In 2017 waren dat een paar duizend minder maar dat is nog altijd 3000. Dat is, qua aantal, in twee jaar de hele  Westereen en Kollumerzwaag samen! Geen Fries zou hier tevreden over moeten zijn.


maandag 2 april 2018

Vluchteling (3)


“Goed van je dat je dit doet hoor, maar het zou niks voor mij zijn”, kreeg ik vaak van mijn vriendinnen te horen toen mijn gang naar het AZC in Amersfoort een wekelijks feit was geworden. Na een paar maanden was ik gewend aan de fietstocht, de legitimatieprocedure en het telefoontje naar Amaya, mijn ‘taalmaatje’ uit Sierra Leone. Ze woonde op nr. 18 van de Afrikagang tussen andere alleenstaande vrouwen, uit Guinee, Ivoorkust en Ghana. Na het legitimeren moest ik altijd haar mobiel bellen, zodat ze mij persoonlijk kon ophalen. Dat betekende drie lange trappen af voor haar. “Zal ik meteen maar doorlopen?”, vroeg ik de portier eens. “Geen sprake van, waarvoor denk je dat dit bellen is: veiligheidsprocedure! Zou een mooie boel worden als iedereen zo maar door zou kunnen lopen.” Het onbehaaglijke onwelkome gevoel kwam abrupt terug.

Maar dat verdween altijd als Amaya door de lange gang aan kwam lopen. Soms in een spijkerbroek, meestal op zijn West-Afrikaans in een bont gewaad. Ik geloof dat dat samenhing met het weer in Nederland: hoe somberder dat, des te veelkleuriger haar kleding. Als ik met haar de drie trappen had beklommen en zij ‘chai’ voor me maakte in haar piepkleine kamertje dan waande ik me weer in Afrika. Vijf jaar hiervoor waren wij als gezin teruggekomen uit Oost-Afrika. De omgekeerde transitie van daar naar hier was niet makkelijk geweest. In Amaya’s kamertje was het een beetje thuiskomen, elk week weer. Boven op de enige kast in het kamertje stond een 5 kilo zak met rijst van het merk dat wij ook gebruikten in Nairobi. 

“Is het goed van mij dat ik dit doe?” Het is maar hoe je het bekijkt, ik hoop dat Amaya van mijn bezoekjes genoot. Dat deed ik zelf namelijk wel. Heel erg.