zondag 30 juli 2017

Decadent

De caravan blijft een bron van schrijfinspiratie, want onlangs sprak ik iemand die ons kende van voor ons caravantijdperk: “Dat had ik eigenlijk helemaal niet van jullie verwacht, een caravan”, hij trok zijn neus erbij op: “zoiets decadents.” De toon van zijn stem was dezelfde als die van de jongen-met-meerdere-snelle- auto’s en de dame met-weerzin-tegen-caravans-in-het-algemeen. In de ogen van sommigen is onze geliefde Kip dus niet meer dan een overbodige, decadente sleurhut. Decadent betekent: “In verval geraakt door te ver doordrijven van verfijning waardoor de innerlijke kracht verdwenen is”. Die kennis ging onverstoorbaar verder: ”Want zeg nu zelf, wat blijft er nog over van het échte kamperen met al die luxe van een caravan?”

“Het echte kamperen” deed mij terugdenken aan vakanties met mijn ouders en zussen in Zweden in de jaren zeventig. Heel Zweden reden we rond in een Opel met een zelfgemaakte kar met ophoging erachter. Een kar vol met benodigdheden voor het ‘echte kamperen’: tenten, tentstokken, haringen, luchtbedden en slaapzakken. Mijn ouders waren van het vrije kamperen, dat was toen toegestaan in Zweden. Dus zelfs een camping met toiletvoorzieningen was er niet bij voor ons. “Echt” was het zeker, maar of ik er echt blij mee was is een hele andere zaak. Want ik herinner me nog levendig de Zweedse regen die maar bleef tikken op het tentje van mijn oudste zus en mij: ”Hoelang duurt dit nog?”, riepen we naar mijn vader die in een andere tent een radiootje bij zich had om de weerberichten te checken.

Met onze Kip gaan wij nooit heel ver, dus echt heel warme droge oorden maken wij niet mee en menig Nederlands en Belgisch regenbuitje is al op het dak gevallen.  Maar bij elke regendruppel denk ik opnieuw: Liever decadent in de Kip dan koukleumend in een tent.


   


maandag 24 juli 2017

Mantelzorger

“En wat doe jij?”, die vraag kwam altijd vroeg of laat als mensen ons bezochten in Kenia. Bernard werkte daar voor MAF, Mission Aviation Fellowship. Niet in de lucht als piloot maar in zijn eigen kantoor en het kantoor van de organisaties waarmee hij in gesprek was. Hij was “the boss”, en ik “the wife of the boss”. Tegen elke boss wordt hoog opgekeken door Kenianen en dus ook tegen diens vrouw. Maar als wij een Nederlander op bezoek kregen dan was ik gewoon Margriet en werd van mij verwacht dat ik op zin minst ook iets nuttigs ‘deed’ in Kenia.

Nu ben ik vanaf onze trouwdag huisvrouw, later werd ik moeder, nog weer later schrijfster, maar een betaald beroep heb ik al bijna dertig jaar niet meer. Dus die vraag ‘wat doe jij eigenlijk?’ was altijd een tikje pijnlijk. Uit balorigheid antwoordde ik vaak: ”Ik doe niks, ik leef.” Sinds wij terug zijn in Nederland is het antwoord: ”Ik ben huisvrouw”. De verbaasde en meewarige blikken die dan volgen zijn niet te tellen. Terwijl het een beroep is dat zeven dagen per week uitgevoerd  wordt want in het weekend gaat het gewoon door en vrije dagen zijn er niet bij. Voor niet veel beroepen geldt dat in Nederland.

Om al die meewarige blikken te ontwijken heb ik nu een ander antwoord bedacht. Het klopt misschien niet helemaal, maar toch wel een beetje. Als iemand mij gaat vragen: “Heb jij ook een baan?”, dan ga ik zeggen: ”Ik ben mantelzorger”. (Voor mijn eigen gezonde man, die nog niet op leeftijd is, in mijn eigen huis, maar dat zeg ik er niet bij natuurlijk.) Want ik heb ontdekt dat die onbetaalde functie heel veel status heeft. Ik zie nu al uit naar de bewonderende blikken.



maandag 17 juli 2017

Geen caravan

“Wat wil een mens nog meer?”, schreef ik in een loftuiting op onze Kip-caravan. Een gemeentelid reageerde met de woorden: ”Ik wil geen caravan!”

Deze vrouw woont ‘in het buitengebied’ zoals ze dat in de Westereen zeggen. Voor niet-Friezen is heel Friesland uiteraard ‘buitengebied’, Westereenders noemen alles op meer dan een kwartier fietsen van het winkelcentrum zo. Daar viert het buitenleven inderdaad hoogtij en heeft iedereen een eigen vrijstaand huis(je) met (grote) tuin en uitzicht op de Friese wouden. Als je zo woont hoef je helemaal niet op vakantie met je Kip.Voor ons ligt dat anders. Ons huis is ‘geschakeld’, niet helemaal vrij en zonder groots uitzicht. Aan de andere kant van de schutting horen we zomers een kleuter en peuter ravotten en spelen.  Onlangs hebben die twee een nieuw broertje gekregen, één en al levendigheid dus waar zowel wij als ons kleinkind van genieten. Want als zij bij ons logeert mag ze op de buur-trampoline mee springen. Zulke dingen doe je als je in het ‘binnen gebied’ woont.

Dat samen-delen-samen-spelen zet zich voort op de camping. Ik heb nog geen camping meegemaakt waar we niet binnen de kortste keren met allerlei mensen in gesprek raakten. Die camping-vriendschappen beginnen meestal achter de afwasbakken: ”Gezellig, zo samen afwassen, thuis stop je het in de afwasmachine, hier raak je aan de praat.” Of het nu Drenthe of Frankrijk is, altijd gaat het zo. “Waar staan jullie?” gaat het dan meestal verder en soms is er de verrukte uithaal: “O, hebben jullie ook een Kip? Dat is mooi, want die zijn het beste, wij hebben al onze derde Kip, willen jullie eens binnenkijken?” 

Waarmee ik maar wil zeggen: caravan-leven doet mensen verbroederen! En daarom zijn we dol op ons kipje en schreef ik er opnieuw over. Leve de Kip!

zondag 9 juli 2017

Zonaanbidster

Ik was een zonaanbidster.

Niet letterlijk zoals de oude Egyptenaren, Kelten en Germanen, maar toch. Aan mijn blanke huid is het niet te merken want zelfs uren zon brengen daar weinig verandering in. “Met deze huid wil ik niet op de trouwfoto’s”, verzekerde ik daarom destijds aan Bernard. En ook hij moest voor de trouwdag aan een kuurtje onder de zonnebank in Dokkum geloven. Eén van de redenen waarom ik in 1998 graag met hem naar Kenia vertrok was dat je daar nooit lang op de zon hoeft te wachten. In januari en februari is elke dag zonovergoten in Nairobi. Dan keek ik altijd naar de weersverwachting in Nederland en verzuchtte tegen Jacinta- onze hulp-: “Blij dat ik hier zit.” Maar zij was precies het tegenovergestelde: altijd hopend op een regenbuitje. En daar moet je in Kenia vaak op wachten. 

Kwam het door Jacinta of door Kenia in het algemeen dat ik veranderde? Elf jaar met elke dag zon deed iets met me. Ook ik ging in april -na drie maanden zonder regen- naar de eerste druppels verlangen. Ook ik merkte dat de zon loom maakt en dat ik veel actiever werd als het weer wat opfriste. En mijn huid werd hoogstens sproetig, maar nooit bruin. Kenianen gaan niet in de zon zitten om bruin te worden, dat zijn ze al. De meeste Kenianen zitten liever in de kerk dan in de zon. Urenlang. “Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen”. In Kenia heb ik ze leren kennen, mensen die ervan houden om in de Zon -met een hoofdletter- te zitten. Jacinta was één van hen: de zon met een kleine letter kon haar niets schelen maar Jezus -de zon der gerechtigheid- betekende alles voor haar.  



maandag 3 juli 2017

Ongelofelijke haast

“Op zij, op zij, op zij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelofelijke haast”: geen lied verwoordt beter het karakter van een Nederlander dan dit. Want die heeft altijd haast. Ik ging dat beseffen in Kenia: daar houden mensen van een praatje , altijd, op de meest ongelegen momenten, niet kort, maar lang. Wanneer ik soms een paar keer per dag Bernards secretaresse  opbelde moest elke keer de hele riedel doorlopen worden: ”Hallo Margriet! How are you?” Hoe het met me ging had ik haar een paar uur eerder al verteld, maar er mocht iets tussen gekomen zijn. Als ik dan zei:” Ik heb nu even haast, dus ik stel je alleen een paar vragen”, werd dat als ongelofelijk bot ervaren. Een echte Nederlander gaat recht op zijn doel af, weet wat ie wil en probeert dat zo snel mogelijk in orde te krijgen.

Nu is er één plek waar dat -ook in Nederland- nooit lukken zal en dat is het ziekenhuis. “Het duurt nog minstens een half uur voor je aan de beurt bent, maar reken maar op drie kwartier,” een niet gehaaste dame onderbrak even haar tijdschrift toen ik aanschoof in de wachtkamer van de oogkliniek in Dokkum. Een paar anderen keken ook op en knikten mij bevestigend toe. “Minstens drie kwartier?”, vroeg ik aan iedereen tegelijk. “O ja, bij dokter zo en zo wel ruim een uur”, verzuchtte een oudere man. “Nou, dat komt dan heel mooi uit”, grijnsde ik hem toe: “want weet u, de accu van mijn e-bike is bijna leeg en die heeft wel een uur nodig om weer op te laden”. Ik stopte de stekker van de accu in het stopcontact, haalde een cappuccino uit de koffieautomaat en stevende op het schap met tijdschriften af. Ik verheugde me op een uurtje mooie bladen lezen, daar ben ik namelijk ongelofelijk dol op.