maandag 22 februari 2021

Smaken verschillen

 

Ik schaam me er niet voor: ik ben dol op de “Actie-aanbiedingen” van de Lidl. Producten die niet tot het eigenlijke assortiment horen en die Lidl één of twee keer per jaar aanbiedt. Zo hebben ze een Amerikaanse, Mexicaanse, Franse en Engelse week. Voor elk wat wils. Vorige week was de Engelse week en daar hoort Engelse Cheddar bij. Laat ik daar nu verzot op zijn. Dus kocht ik, met het schaamrood op mijn kaken, vier pakjes á vierhonderd gram van die kaas. Ik suste mijn schaamte weg met de gedachte dat de meeste Nederlanders toch meer van Goudse kaas houden. Gouda kaas was in Nairobi duur, Cheddar heel betaalbaar en dus aten we dat in onze tijd in Kenia. De smaak van Cheddar roept herinneringen op. 

Deze week stond ik weer voor de koelschappen bij de Lidl. De Engelse week was om maar de Cheddar nog niet op. Naast me stond een man met een regenjas hoog aangesloten. Hij deed een greep naar de kaas en ik zag dat hij drie pakjes Cheddar in zijn hand had. Dus iemand met dezelfde smaak. ‘Lekker he, die Cheddar?’ Hij keek me vragend aan. ‘Wij woonden in Kenia, daar heb ik het leren kennen’. Nog steeds een vragende blik: ’I a man Englishman’. Vandaar die blik en vandaar die smaak. Het voelde even alsof ik terug was in de tijd. ‘The texture of Cheddar is much better’, zei de Engelsman. Dat is precies waarom ik het zo lekker vind. Cheddar voelt brokkelig aan op je tong. Het duurde in Nairobi even voordat we daaraan gewend waren, maar het is inmiddels onze favoriete kaas. De Engelsman keek verheerlijkt zijn karretje in.

Daardoor aangemoedigd deed ik opnieuw een forse greep naar de doos Cheddar in het koelschap. Met veel minder schaamte deze keer.

maandag 15 februari 2021

Sneeuw

 

Twee dagen sneeuwen, een week vriezen en de stemming in Nederland draaide met honderdtachtig graden om. ‘Coderood’ kwam in plaats van Corona en ‘vaccineren’ raakte ondergesneeuwd door ‘schaatsen’.

Ik hoor bij het kleine groepje dat het bij wandelen houdt en was dus even opgelucht om niet tussen enthousiaste schaats- Friezen te wonen. ‘Ga jij het ijs niet op, Margriet?’ ‘Uh, nee’. ‘Waarom niet, houd je niet van schaatsen?’ ‘Uh  nee’. ‘Hoe kan dat nu, schaatsen is toch het allermooiste wat er is?’. ’Niet voor mij’. ‘Nou, dan mis je veel hoor’. Het enige wat ik mis is de angst om te vallen. Sinds ik door een val een serieuze hersenbeschadiging kreeg is die angst groter dan ooit. Dus laat mij maar veilig wandelen. Landgoed den Treek bij Leusden lag er sprookjesachtig bij en afgelopen zaterdag was ik al vroeg uit de veren om het bos eventjes helemaal voor mezelf te hebben. De rest van de dag worden daar namelijk honden uitgelaten. De zon kwam op en de sneeuw schitterde. Ik keek genietend om me heen totdat er opeens gele flitsen voor mijn ogen verschenen. ‘Hebt u wel eens last van flitsen voor uw ogen’, doelde mijn oogarts in Dokkum hierop? Twee keer per jaar stelt ze me die vraag, vanwege glaucoom in een vroeg stadium. Het zweet brak me uit, zou ik echt blind worden? Ik deed mijn bril af, maar ook zonder bril zag ik overal gele strepen. Ik draaide mijn hoofd alle kanten op, maar de strepen bleven. Ik raakte in paniek. In de verte kwam een man met een hond op me af. Die hond bleef even bij een boom staan. Ik keek toe en zag hoe de hond een geel spoor achterliet in de sneeuw.

Van grote angst veranderde mijn stemming in nog grotere opluchting.   

maandag 8 februari 2021

Avondklok

 


‘Alleen het gevoel al dat je ‘s avonds de deur niet uit kán, kan benauwend zijn’, las ik in de krant. Spontaan kwamen herinneringen naar onze tijd in Nairobi naar boven. Daar gold: ‘Het gevoel dat je ’s avonds de deur niet uit hóeft is geruststellend.’

Wij woonden van 1998 tot 2009 in Nairobi. Jaren waarin we van alles en nog wat meemaakten. Drie presidentsverkiezingen die met het nodige tumult gepaard gingen en waarvan de derde, rond de jaarwisseling van 2008 naar 2009, uitmondde in een complete burgeroorlog die twee maanden duurde. In die maanden hoefde de overheid geen avondklok in te stellen voor haar burgers, want niemand durfde de straat op. Niet alleen ’s nachts maar ook overdag bleven mensen binnen. 

Onze zoon logeerde bij een vriendje toen er enorme gevechten op de straten van Nairobi uitbraken. Hij moest twee weken bij dat vriendje binnenblijven omdat het te gevaarlijk was om op straat te gaan. En ik was heel bij dat hij binnenbleef en de moeder van dat vriendje goed op hem paste. Na twee maanden van heuse oorlog kwam er een wapenstilstand tussen de strijdende partijen en werd het weer ‘business as usual’ in de straten van Nairobi. Maar ‘gewoon’ betekent daar een ‘uit vrije wil gekozen avondklok’. Want in Nairobi is het met name ’s nachts onveilig. Altijd. Overal. Dieven, moordenaars en verkrachters schuwen het daglicht. Ook ‘autokapers’ gaan graag bij nacht aan het werk. Dan proberen ze de auto binnen te komen om die onder schot zichzelf toe te eigenen. ’s Avonds bleven wij graag binnen. 

Maar soms hadden we geen optie en moesten wij wel de deur uit, naar de school van onze kinderen bijvoorbeeld. Dan was ik was altijd weer blij wanneer we na de heen- en de terugtocht (van een uur) veilig weer in huis waren.

maandag 1 februari 2021

Kletskous



 

‘Onze Margriet was heel laat met lopen. Toen ze anderhalf was bleef ze altijd nog steevast zitten op de plaats waar ik haar had neergezet en kon ze uren spelen met wat je haar maar gaf.’ Vaak hoorde ik mijn moeder dit vertellen aan  moeders die onderling aan het opscheppen waren over de loopvorderingen van hun grut. ‘Kleine Inge liep al met 11 maanden’ en ‘al na 7 maanden ging Jan staan.’ Ik was als dreumes ver achtergebleven bij die wonderkinderen. Met mij had zij niet kunnen pronken wat lopen betreft. Maar wel met iets anders. En als alle dames uitgepraat waren dan kwam het: ’Maar onze Margriet kende al meer dan twintig woordjes voor dat ze één jaar was.’ Dan zwegen de moeders.

Ik houd van praten. Voor ik mezelf daarvan bewust werd was dat blijkbaar al zo. Maar toen ik ouder werd en nog meer zusjes kreeg, vier in totaal, bleek het opeens niet meer iets om mee te pronken: ’Nu moet jij eens even je mond houden en anderen de kans geven.’ En nog weer later: ’Houd jij nooit op met praten, wordt Bernard daar niet helemaal gek van?’ 

Ik stop soms met praten. Als mij de mond gesnoerd wordt. Maar van binnen gaat het dan gewoon door: denken heet dat. Ook dat had ik als kind al. Ik weet dat ik ooit dacht: ’Het lijkt wel alsof mijn denken nooit stopt, wat moet ik daarmee?’ Ik was de vijftig al gepasseerd toen het inzicht kwam. Iemand die zich geen raad weet met alles wat steeds maar weer in haar opborrelt die moet schrijver worden. Vanaf dat moment ben ik gaan schrijven. Niemand hoeft zich aan mijn gepraat op het papier te storen. En mijn moeder heeft opnieuw iets om mee voor de dag te komen