maandag 1 februari 2021

Kletskous



 

‘Onze Margriet was heel laat met lopen. Toen ze anderhalf was bleef ze altijd nog steevast zitten op de plaats waar ik haar had neergezet en kon ze uren spelen met wat je haar maar gaf.’ Vaak hoorde ik mijn moeder dit vertellen aan  moeders die onderling aan het opscheppen waren over de loopvorderingen van hun grut. ‘Kleine Inge liep al met 11 maanden’ en ‘al na 7 maanden ging Jan staan.’ Ik was als dreumes ver achtergebleven bij die wonderkinderen. Met mij had zij niet kunnen pronken wat lopen betreft. Maar wel met iets anders. En als alle dames uitgepraat waren dan kwam het: ’Maar onze Margriet kende al meer dan twintig woordjes voor dat ze één jaar was.’ Dan zwegen de moeders.

Ik houd van praten. Voor ik mezelf daarvan bewust werd was dat blijkbaar al zo. Maar toen ik ouder werd en nog meer zusjes kreeg, vier in totaal, bleek het opeens niet meer iets om mee te pronken: ’Nu moet jij eens even je mond houden en anderen de kans geven.’ En nog weer later: ’Houd jij nooit op met praten, wordt Bernard daar niet helemaal gek van?’ 

Ik stop soms met praten. Als mij de mond gesnoerd wordt. Maar van binnen gaat het dan gewoon door: denken heet dat. Ook dat had ik als kind al. Ik weet dat ik ooit dacht: ’Het lijkt wel alsof mijn denken nooit stopt, wat moet ik daarmee?’ Ik was de vijftig al gepasseerd toen het inzicht kwam. Iemand die zich geen raad weet met alles wat steeds maar weer in haar opborrelt die moet schrijver worden. Vanaf dat moment ben ik gaan schrijven. Niemand hoeft zich aan mijn gepraat op het papier te storen. En mijn moeder heeft opnieuw iets om mee voor de dag te komen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten