In
een ver verleden studeerde ik wijsgerige pedagogiek: filosofie van de opvoedkunde.
Meer dan veertig jaar geleden kreeg ik mijn doctoraalbul en in die jaren ging
er geen week voorbij dat ik dacht aan ‘mijn’ vak: opvoedkunde. Ik had dit vak
gekozen omdat ik al als achttienjarige besefte: iedereen ter wereld heeft hiermee
te maken: elk mens, waar of wanneer ook maar geboren, werd opgevoed door ouders of
stiefouders of nog weer andere mensen die voor hem gezorgd hebben, hem hebben
leren lopen, praten en ga zo maar door.
De
meesten mensen kunnen zich nog maar weinig herinneren van de eerste vier jaar
van hun leven. Ik zelf eigenlijk niets. Maar mijn moeder des te meer. Ik was
haar eerste kind, ze was nog maar drie en twintig. Mijn herinneringen beginnen zo
ongeveer vanaf mijn vijfde jaar. Inmiddels had ik twee zusjes en daarna zouden
er nog twee bij komen. Ik ben op gegroeid in een meidengezin met een vader die,
als predikant, meestal afwezig was en een moeder die als gevolg daarvan de ‘honneurs
waarnam’. Ze had geen keuze. Ze moest wel.
In
de pubertijd ging ik me verzetten tegen de manier waarop ik ben opgevoed:
afwezige vader, aanwezige moeder. Zich afzetten tegen ouders hoort bij de
pubertijd en bij volwassen worden, als dat afzetten blijft voortduren tot na de
pubertijd is er een probleem. En dat probleem ging bij mij opspelen toen ik een
jaar of veertig was en inmiddels zelf drie kinderen had. Ik wilde het allemaal
heel anders doen dan mijn ouders. Ik zou het beter gaan doen. Ik meende opeens te
zien hoe verkeerd zij het hadden gedaan.
Ik
ben bang dat veel mensen zich hierin herkennen. En ik geloof dat Mozes van God
daarom het zesde gebod: ’Eer uw vader en uw moeder’ moest opschrijven. Mijn definitie
hiervan is: ’Probeer in je eigen ouders mensen te zien die, net als ieder mens
ter wereld, gedaan hebben wat in hun vermogen lag om hun kinderen groot te
brengen. Niemand ter wereld is hierin volmaakt. Maar ouderschap verdient een
compliment!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten