Het
was midden in de nacht en de kerkklok sloeg twee. Paula werd wakker of was ze
al wakker? Ze telde mee: één, twee, en stelde opgelucht vast dat het bij twee bleef.
In andere nachten nestelde ze zich dan opnieuw onder de dekens. maar deze nacht
was anders. In plaats van zich om te draaien voelde ze een enorm verlangen om op
te staan. Het was alsof de volle maan, die door een kier in de gordijnen op
haar neerkeek, die drang versterkte. Met een vaart, die haarzelf overrompelde,
sprong ze zo hard uit bed dat ze er met een plof naast terecht kwam. Ze was nu
een oude dame, maar ook als klein meisje was ze nooit lenig geweest
Het
enig lenige van haar lichaam waren haar handen, haar trots. Achter een vleugel heeft
een pianiste ook niet meer nodig. Nu was ze als de eerste de beste ballerina
uit bed gesprongen. Nog verdwaasd van die sprong probeerde ze te, tevergeefs,
op te gaan staan. Dat kwam ervan als je op haar leeftijd zulke capriolen uithaalde.
Met haar handen probeerde ze zich aan het bed op te trekken. Maar haar vingers
werkten niet mee. Er ging geen dag voorbij dat ze haar vingervlugheid oefende.
Wat was er met haar handen gebeurd? Ze kon het in het halfdonker niet zien maar
haar handen voelden meer op vormeloze stompen dan op handen.
Het
meest vreemde was die drang naar buiten te willen gaan. Maar hoe? Het lukte
niet om te gaan staan, laat staan te lopen. Dan maar kruipen, net zoals Paultje, bedacht
ze. Paultje was haar kleinzoon. Ze boog zich voorover en zette de twee stompen plat
op de vloer. Het optrekken van haar rug ging gemakkelijk. Nu de knieën naar
binnen trekken en kruipen maar. Paultje zou haar eens moeten zien in het holst
van de nacht. Maar in plaats van te kruipen gingen haar benen rechtop staan.
Als in een reflex deden haar armen precies hetzelfde en voor ze er erg in had
liep ze in een sneltreinvaart op handen en voeten naar de deur die op een
kiertje stond. Ze moest en zou naar buiten. Voor de voordeur stond ze stil. Die
deur zat op slot. Het buitenavontuur zou hier eindigen. Maar opeens zag ze dat het
kleine raampje rechtsboven naast de deur een beetje open stond. Dat liet ze wel
vaker s’ nachts openstaan, zelfs een
kind zou zich daar niet door heen kunnen murwen.
Buiten was het gaan regenen, ze rook de natte herfstbladeren en ze stopte met denken. De sprong die ze naar het kleine vensterbankje voor het raampje maakte was zo groot dat ze er bijna afviel maar ze bleef, wiebelend, staan. Ze duwde haar hoofd door de nauwe opening en de geur van de herfstbladeren was zo uitnodigend dat ze met een souplesse die wel aangeboren leek er door heen kroop. Voor dat ze het wist stond ze met een hoge rug en op hoge pootjes op het vensterbankje aan de buitenkant. Nu nog maar één grote sprong naar beneden en haar nachtwandeling kon beginnen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten