Waarom
ze het mij vroegen weet ik niet, feit is dat ik heel blij was met de vraag of
ik jurylid wilde zijn van de jaarlijkse voorleeswedstrijd op de basisschool. Vier
kinderen zouden mogen strijden om vier bekers, van klein naar groter tot
grootst. Weken stond het genoteerd in mijn agenda, vorige week was het zover. Ik
had me erop verheugd: kinderen die houden van voorlezen hebben bij mij een
streepje voor. Twee jongens en twee meisjes mochten afwisselend op de
voorlees-troon een stukje lezen uit een door hen zelfgekozen boek. Naast mij
waren er nog twee juryleden. Het publiek bestond uit een paar groepen kinderen
met veel gegiechel en aanmoedigingen. De vier kandidaten zaten stilletjes op
een rijtje met hun boeken in de hand geklemd.
Ik kon mijn ogen niet van hen
afhouden, een paar herkende ik uit het dorp, ik deed zelf vroeger ook wel eens
mee en kon het gevoel nog helemaal thuisbrengen. Als jurylid moest ik op een
heleboel punten letten, zoals ‘emotie’ en ‘verstaanbaarheid’. En dan tijdens
het lezen aantekeningen maken. Maar dat lukte niet. Ik kon mijn ogen niet van
die troon afhouden. Vier kinderen leverde vier totaal verschillende verhalen
op. Het ene kind sprak heel bedachtzaam, het andere deed het in een
sneltreinvaart. Het volgende kind bracht werkelijk spanning in het verhaal en
het laatste verhaal leverde lachsalvo’s op. En daaruit moest de jury dus
kiezen. “Onmogelijke opdracht”, bedacht ik toen wij ons even terugtrokken om te
overleggen. In het gewone leven vergelijk je toch ook niet een voetbalverslaggever
met een docent van de middelbare school, cabaretier of een nieuwsvoorlezer?
Het
meisje dat ons allemaal aan het lachen had gemaakt werd eerste, maar -heel terecht-
kregen de anderen ook een beker, want alle vier waren ze goed geweest, op hun
eigen terrein.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten