Ruim
een week geleden was het “Eeuwigheidzondag”,
de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Voor
veel kerken een speciale dag omdat
tijdens de kerkdienst gemeenteleden worden herdacht die het afgelopen
kerkelijk jaar zijn overleden.
In
onze gemeente waren dat er 25. De meeste van hen waren heel oud, eentje was
heel jong. Voor ieder afzonderlijk werd een kaars aangestoken door een
familielid of vriend. Soms ging er een heel groepje familieleden bij een kaars
staan. Twee kaarsen werden vlak naast elkaar gezet door de familie: het betrof
een man en diens vrouw: hij was een paar maanden na haar gestorven. Beide heel
oud. Hun kinderen en kleinkinderen stonden er omheen.
Maar voor sommige kaarsen
was er niemand in de kerk. De naam van die overledene verscheen met grote
letters op het beamerscherm, de ouderling van dienst stond klaar met de kaars
in zijn hand, Bernard las de naam hardop voor. Maar iedereen wachtte tevergeefs
tot er iemand opstond om naar voren te gaan. En dus stak de ouderling zelf de
kaars maar aan. Ooit stonden die namen in kleine letters op een geboortekaartje
en werden ze vol verwachting uitgesproken door vader en moeder. Nu sprak
Bernard ze uit zonder dat er iemand reageerde. Namen van sommigen die hier jaren
leefden. Oud en in de vergetelheid geraakt. Het enige wat er dus van je
overblijft is een naam, dacht ik. Een naam die eens ook weer snel vergeten is.
“Ik vergeet jou nooit. Ik heb je in mijn
handpalm gegrift.”, staat in Jesaja 49(:15,16) Die “Ik” is de God van
Israel bij wie iedereen, die in zijn Zoon gelooft, mag horen. De namen van die
‘onbekenden’ mogen vergeten zijn door de gemeente, bij God zijn ze bekend. En zij
zijn nu dichter bij Hem dan ze op aarde ooit waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten