‘Meester
wij weten dat God u gestuurd heeft om onze leraar te zijn. Want we zien dat God
u helpt om al die wonderen te doen.’ Aan
het woord is een Joodse geestelijke aan het begin van de jaartelling. Hij heeft
een gesprek met Jezus van Nazareth. Tweeduizend jaar later is deze Jezus bekend
als Jezus Christus. Op het moment dat Nicodemus (de naam van de man) met Jezus
spreekt is daar nog weinig duidelijkheid over. Men kent Jezus als een
rondtrekkende rabbi die geweldige preken houdt, preken die gepaard gaan met opzienbarende
wonderen. Niet zomaar een mens. Een heel bijzonder mens. Met heel veel wijsheid
en blijkbaar ook heel veel kracht.
Wie is die man? Overal fluistert dat rond. De
joodse geestelijkheid ziet met lede ogen aan hoe het volk deze Jezus meer ziet
zitten dan hen. Nicodemus is anders: hij erkent voluit dat Jezus door God
gezonden is. Dat je hem serieus moet nemen. En hij spreekt dat uit. Maar Jezus’
reactie op hem is vreemd: ’Waarachtig, ik verzeker je, alleen wie opnieuw
geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien.’ Met andere woorden:
Nicodemus, je denkt wel dat je weet wie ik ben, maar dat is niet zo. Je zult
daarvoor eerst opnieuw geboren moeten worden. Opnieuw geboren? Nicodemus snapt
er niks van. Opnieuw geboren: hoe kan dat wanneer je al een oude man bent? Maar
Jezus bedoelt het geestelijk en vertelt aan hem -als eerste in dit evangelie-
dat Hij verhoogd zal worden (aan een kruis) en daar zal laten zien wie Hij echt
is: Gods Vergeving voor de mensheid.
Vergeving is voor mensen die beseffen dat
ze fout zitten. Fout naar God toe. En die bereid zijn dat eerlijk toe te geven.
Dat soort mensen zijn er klaar voor om opnieuw geboren te worden.