Op
10 maart dit jaar, dus vlak voor de Coronacrisis in volle hevigheid ons land zou
gaan teisteren, stapte ik om 9.20 in de Arriva stoptrein naar Leeuwarden. Het
weer was guur, regenachtig en koud. En ik was gespannen want ik was op weg naar
Joukje in Steenwijk. Joukje leerde ik kennen in mijn studententijd in Groningen,
we raakten bevriend en woonden meerdere jaren samen in een huis. Dat gespannen
gevoel op mijn borst had een reden: Joukje heeft terminale longkanker. Ze is in
mijn beleving de meest vitale vrouw op aarde en kiest altijd met zorg uit wat
ze eet. Maar nu is ze ‘thuis en in de laatste fase’. Zo had ze me het geappt.
Hoe
zou ik haar aantreffen? Uitgeteerd op een ziekbed met haar man en kinderen aan
haar zijde? Zou ze nog wel kunnen praten? Joukje is de eerste vriendin van mijn
eigen leeftijd die gaat sterven. Terwijl de regen op mijn gezicht striemde liep
ik het laatste stuk naar haar huis, belde zenuwachtig aan en wachtte op wat
komen ging. ‘Ha Margriet!’, de deur ging met een zwaai open en daar stond ze,
frĂȘle in een strak glanzend zwart jurkje met chique laarsjes eronder. Roze
lippenstift en een zilveren kettinkje maakten het plaatje compleet.
Ik omhelsde
haar en kon niets anders uitbrengen dan: ‘Joukje, ik ben zo verdrietig.’ Maar
zij liet me los en keek me aan alsof ik een abnormale vraag had gesteld: ‘Waarom?’
Stilte. ‘Nou, je gaat sterven…’ Om dat zomaar uit te spreken voelde inderdaad
heel raar. ‘Maar Margriet, je hoeft niet verdrietig te zijn, want ik ga naar de
hemel’, het klonk als muziek. En ik geloofde haar. Ze trok me mee naar de kamer
waar we met zijn tweetjes – net zoals vroeger- over het leven hebben gepraat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten