maandag 8 maart 2021

De dominee

 

Mijn moeder vertelt het volgende verhaal bij tijd en wijle. Zij was nog maar een paar dagen predikantsvrouw in Nunspeet. Haar man, mijn vader, deed op zondag intrede in de grote hervormde kerk aan de Dorpstraat en op maandagmorgen een rondje op de fiets door ‘zijn’ wijk. Daar was het rustig want de meeste mensen waren naar het werk. Een oudere man stond te schoffelen in zijn voorjaarstuintje. Mijn vader -zelf een verwoed tuinierder- stopte en begon een gesprek over bloemen en gewassen. Het werd een geanimeerd gesprek. Toen hij weer opstapte vroeg de man: Wie bent u eigenlijk? Zijn antwoord ‘de nieuwe dominee’ maakte een einde aan het gemoedelijke gesprek over zaaien en oogsten. De dominee? In zulke kleren? Mijn vader droeg een bruine ribbroek met zijn lievelingstweetjasje. Hoofdschuddend keek de man hem na. En lijkbleek kwam mijn vader bij mijn moeder terug: In wat voor dorp zijn we in de vredesnaam beland?

De dominee hoorde in vroegere tijden bij de notabelen van het dorp: de burgemeester, de dokter en de dominee. De mensen met een ‘ambt’ waarbij een speciale uitrusting hoorde. Een toga, doktersjas en een burgemeesters-ketting. Mijn vader droeg die toga op de preekstoel maar in het dorp was hij een gewone man in een bruine ribbroek. Hij viel niet op als dominee. En in Nunspeet accepteerde men dat niet. Een echte dominee hoorde in driedelig zwart pak bij de mensen langs te gaan zodat het duidelijk was dat de dominee op bezoek was geweest. Mijn vader heeft dat nooit gedaan. Als hij bij mensen kwam dan was de tuin vaak onderwerp van gesprek. Want hij voelde aan wat er leefde. Maar vroeg of laat kwam dan altijd weer de Grote Tuinman uit Johannes 15:1 ter sprake. Daarvoor kwam hij immers langs als de dominee.   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten