Ik
ben opgevoed met veel zondebesef.
In
de tweede klas in Nunspeet leerde ik dit versje van Juffrouw Horseling:
‘Heer,
toon mij uw gena-a-ade, straf mij niet naar mijn daden, ik was in kwaad
verblind. Komt mij uw hand kastijden, sla mij met medelijden, als uw
weerspannig kind’.
Het
drong diep tot mij door: ik was een zondig kind dat vroeg of laat de mist
inging. ’s Avonds in bed overdacht ik de dag en ik vond altijd wel iets dat ik
moest belijden. ‘Sla mij met medelijden.’ Ik sloop naar beneden en bleef
voor de kamerdeur staan. Ik hoorde mijn ouders praten en lachen en als het even
stil werd klopte ik aan om mijn zonde van de dag te belijden. Dat luchtte op.
En tevreden ging ik weer slapen. Biechten kreeg ik met de paplepel ingegoten.
Mijn vader, de dominee, las elke zondag de Tien Geboden in de kerk en bij het
laatste gebod ‘Gij zult niet begeren’ kreeg ik het benauwd. Want ik begeerde
veel. Ik voelde me zondig omdat ik niet deed wat Gods geboden eist.
Toen
ik ouder werd en een puber veranderde er iets. Ik zat in de kerk en dacht:
Geloven al deze mensen dit allemaal? En belijden zij ook steeds weer hun
zonden? Bestaat daar het christen zijn uit? Toen las ik in 1 Johannes 3:6 “Ieder
die in Jezus blijft zondigt niet”. Die zin bleef haken. Jezus stierf niet
alleen voor mijn zonden, Hij leeft om mij te helpen. Ik hoef niet te zondigen.
Daarvoor kwam Hij op aarde. ‘Dank U Heer voor uw genade. Ik verlang niets
anders dan te leven tot uw eer.’ Dit is mijn nieuwe lied geworden.
Ik
geloof dat Jezus eens en voor altijd de straf voor de zonde van de hele wereld
droeg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten