Ik
was zeven jaar toen wij- mijn ouders, drie zusjes en ik – naar Nederland
verhuisden.
Met
twee kleine vlechtjes- strak naar achteren getrokken- stapte ik over de drempel
van het nieuwe klaslokaal. De school was groot met hoge ramen en ik voelde me
klein. “Dit is Margriet, het nieuwe meisje uit Friesland”. Vierentwintig paar
ogen keken mij vol verwachting aan. “En nu mag je zelf iets vertellen”, de
meester bleef naast me staan en verlegen keek ik naar beneden waar ik zag dat
de tafeltjes waarachter de kinderen zaten helemaal vlak waren: het inhammetje
voor de inktpot ontbrak. Op de school in Friesland had ik - begin jaren 60- met
inkt en kroontjespen leren schrijven: “Ik sjugge dat jim jir met een echte
ballpoint skrieuwe majje, dat is wol hiel mooi jer!” Het kwam er enthousiast
uit, want ik verheugde me daar nu al op, schrijven met een echte balpen.
Maar
vierentwintig paar wenkbrauwen fronsten zich en keken van mij naar de meester. Die
fluisterde: ”Je moet Nederlands spreken”. Ik voelde het bloed naar mijn
voorhoofd stijgen. Met een schok realiseerde ik me dat op deze school geen
Fries werd gesproken. En Fries was voor
mij juist de taal van school geweest, van vriendinnetjes, schoolplein, spelen…
Nederlands was de taal van thuis, van mijn vader en moeder en van de kerk waar
mijn vader dominee was. Van jongs af aan twee gescheiden werelden, maar beide
even mooi en fijn. De verhuizing van
Sexbierum naar Nunspeet betekende een voorgoed afscheid van die ene wereld…
Maar nu ben ik, na vele jaren, uit Nederland
terug verhuisd naar Friesland en dat is voor mij thuiskomen in die vertrouwde
wereld van vroeger. In de Westereen kunnen mensen mij geen groter plezier doen
dan zeggen: “O, kinne wy wol frysk mei jo prate?!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten