‘Nee,
ik wil niet naar de speeltuin, dat is voor kleine kinderen’, Nynke van zeven
trekt haar neus op. ’Speeltuin, ja!’, Anne is al bij de kapstok om haar jas te
halen. En ik denk: even naar buiten met die meisjes, een frisse neus halen. Zo
denk je als je drie-en zestig bent.
Speeltuin
is een groot woord voor het stukje weiland met een hek eromheen, maar Anne ziet
in één oogopslag de grote nestschommel. ‘Die hebben we ook op school oma’, zegt
Nynke. Het klinkt als ‘niks bijzonders aan’. Anne zit nog maar een jaar op de
basisschool en zij heeft nog lang niet genoeg van nestschommels. Ze rent erheen
en haalt er allerlei acrobatische kunststukjes op uit: wijdbeens, zittend, half
hangend aan de touwen. ‘Voorzichtig’, roep ik om de minuut. Ik kan het bijna
niet aanzien.
Nynke
verkent intussen de speeltuin en loopt nog steeds een beetje sip rond.
Speeltuinen zijn boven haar waardigheid als zevenjarige. Maar dan ontdekt ze
een grote plas water onder aan de glijbaan. ‘Er niet afglijden hoor, je hebt
geen laarzen aan’, roep ik. Maar Nynke staat al boven aan de glijbaan. ‘Ik
spring er wel op tijd af hoor’. Heel behendig springt ze over de waterplas heen
en dan roept ze: ’Dit is ons meer, en we gaan er een eilandje in maken, Anne doe
je mee?’ Op hun hurken in de modder maken ze met hun handjes grote modderballen
die ze in het midden van de waterplas gooien. ‘Dit is echt leuk oma’, grijnst
Nynke. Na een half uur is mijn neus fris genoeg: ’Ik wil naar huis kids’, zeg
ik. ‘Nee oma, we willen hier blijven, het eiland is nog lang niet af.
Het is 2 januari 2002, een nieuw jaar ligt voor ons, vandaag is een veelbelovend begin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten